maandag 30 september 2013

De terreur van de kleutertoets

De terreur van de kleutertoets

Kleuters die een citotoets maken. Sinds een aantal jaren zijn basisscholen verplicht ook de allerkleinsten te testen. Maar wat zegt de uitslag van deze test eigenlijk over de ontwikkeling van een kleuter? Wetenschappers zijn het er over eens: kleuters zijn te jong om individueel te testen. En toch gaan we er mee door. Zelfs onze peuters moeten eraan geloven. Opbrengstgericht werken noemt de politiek dat. De uitslag van de test bepaalt of het kind een taalachterstand heeft. Extra begeleiding is het toverwoord. Maar in de praktijk pakt dit heel anders uit. Aart Zeeman over hoe de toetsingscultuur onze kinderen verziekt.

http://brandpunt.incontxt.nl/seizoenen/2013/afleveringen/29-09-2013/fragmenten/de_terreur_van_de_kleutertoets

Basisschool wordt 'superschool'



De Rotterdamse scholengemeenschap Hugo de Groot wil een 'superschool' beginnen: één school voor peuter-, basis- en voortgezet onderwijs voor kinderen van 2 tot 18 jaar.
De nieuwe school moet op 1 januari van start gaan. De minister van onderwijs heeft nog geen licentie afgeven, maar initiatiefnemer Eric van 't Zelfde denkt dat hij de licentie wel krijgt. In Engelstalige landen heeft het onderwijs goede ervaringen met dit systeem, zegt hij. Vanavond besteedt het VPRO-programma Tegenlicht aandacht aan de 'superschool'. 
Het plan komt voort uit onvrede over de kwaliteit van het huidige onderwijs. In achterstandswijken blijven de scores van de Cito-toetsen ver achter bij het landelijk gemiddelde en ligt het aantal vroegtijdige schoolverlaters hoger dan elders. De nieuwe school komt in de Rotterdamse achterstandswijk Charlois.
Taalachterstand 
Leerlingen die de nieuwe school bezoeken hebben op woensdagmiddag geen vrij meer. "Dat zijn vier lesuren die je nuttig moet gaan besteden", zegt Van 't Zelfde in Trouw.
Op de 'superschool' worden kinderen met een taalachterstand al vanaf 2 jaar intensief begeleid.
Schoolkeuze
In groep 7 wordt al een voorlopige beslissing genomen over schoolkeuze van de leerlingen voor het voortgezet onderwijs: vmbo, havo of vwo. Nu wordt die keuze in groep 8 pas gemaakt.
Het is de bedoeling dat op de 'superschool' leerlingen uit groep 7 en 8 Nederlands, Engels en rekenen krijgen van leraren uit het voortgezet onderwijs.
Dit mag niet, "maar welke minister met gezond verstand kan er tegen zijn dat kinderen les van specialisten krijgen?", zegt Van 't Zelfde.
In het voortgezet onderwijs wil Van 't Zelfde zo veel mogelijk eerstegraadsleraren voor de klas zetten.

Bron: http://nos.nl/artikel/556874-basisschool-wordt-superschool.html

vrijdag 27 september 2013

Ouderbetrokkenheid


(Afbeelding afkomstig van:: http://hetkind.org/2012/05/04/literatuurstudie-naar-ouderbetrokkenheid-in-het-onderwijs/)

SCP: Ouders en school vinden samenwerken belangrijk

Ouders, leraren, schoolleiders en bestuurders vinden het belangrijk dat ouders en school goed samenwerken. Soms hebben ouders nog wel instructie nodig hoe ze hun kind thuis kunnen ondersteunen met bijvoorbeeld huiswerk. Dat zijn enkele conclusies die het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) trekt in zijn rapport Samen Scholen dat onlangs werd gepresenteerd.
In het basisonderwijs is er veel contact tussen ouders en school, zowel op initiatief van de school als op initiatief van de ouders. Veel ouders vinden dat de school hen ook mag aanspreken om zich thuis in te zetten voor het onderwijs van hun kind, constateerden de onderzoekers. Communicatie, heldere afspraken en het uitspreken van wederzijdse verwachtingen tussen ouders en school, zijn voor een goede samenwerking cruciaal. Hoe de samenwerking verder wordt ingevuld door ouders en leerkrachten is maatwerk per school.
Ouders doen al veel thuis
Vooral ouders in het basisonderwijs zijn thuis veel en vaak betrokken bij het onderwijs van hun kinderen en doen het nodige om hun kind thuis hierbij te steunen. Leerkrachten zijn over die inzet wel kritisch in het onderzoek. Soms doen ouders in hun ogen te weinig, soms doen ze te veel, of de verkeerde dingen. Voor sommige ouders kan het door een gebrek aan vaardigheden moeilijker zijn om adequate steun te bieden en goed contact te onderhouden met de school. Het SCP stelt dat hierin mogelijk nog winst kan worden behaald door als school ouders duidelijk te informeren hoe zij hun kind thuis het beste kunnen ondersteunen in het leerproces en door eventueel aanvullend lesmateriaal te verstrekken. Veel scholen doen dit overigens al.
Grenzen aan inzet ouders en scholen
In het basisonderwijs zien leraren en schoolleiders de deelname van ouders aan activiteiten in de school wel teruglopen. Er zijn aanwijzingen dat ouders hun schaarse tijd eerder inzetten voor ondersteuning van hun kind thuis dan voor activiteiten in de school. De ruimte om de inzet van ouders voor het onderwijs van hun kinderen te vergroten, is dus begrensd. Dat geldt ook voor de scholen. Contact onderhouden met ouders is arbeidsintensief, kost tijd en moet plaatsvinden naast het lesgeven en andere schoolse taken. Communicatie en contact met ouders vragen bovendien om vaardigheden waar niet alle leraren over beschikken, omdat dit in hun opleiding onvoldoende aan bod is gekomen stelt het SCP. De Onderwijsraad (2010) adviseerde eerder al om het leren omgaan en communiceren met ouders een stevige plek in het programma van lerarenopleidingen te geven; volgens het SCP onderzoek is dit nog steeds een belangrijk aandachtspunt.
Breed onderwijsaanbod
Ouders in het basis- en voortgezet onderwijs hechten veel belang aan doelen als het leren samenwerken, zelfstandig leren werken en kritisch leren nadenken, terwijl ze ook sociale doelen belangrijk vinden. Wel noemen veel ouders in alle drie de sectoren Nederlandse taal en in wat mindere mate rekenen/wiskunde als vakken waar meer aandacht aan zou moeten worden besteed.

Bron: http://www.poraad.nl/content/scp-ouders-en-school-vinden-samenwerken-belangrijk

Vraag om breder perspectief onderwijskwaliteit


23-09-2013 Staatssecretaris van Onderwijs, Sander Dekker, mag de eindtoetsgegevens van scholen openbaar maken. Dat heeft de rechtbank in Utrecht op woensdag 4 september bepaald in een kort geding dat was aangespannen door meer dan honderd schoolbesturen. Op basis van deze gegevens heeft RTL4 per school en per onderwijsvorm een scorelijst gepubliceerd.
Vanuit verschillende hoeken is kritiek geuit op de rekenmethode die RTL4 heeft gehanteerd en de betrouwbaarheid van de uitkomsten. De demografische gegevens van de school en de leerlingen blijken bijvoorbeeld medebepalend voor de hoogte van de score. De huidige ‘ruwe’ gemiddelde eindtoetsgegevens zijn nauwelijks met elkaar te vergelijken, omdat het per school verschilt wélke leerlingen wélke toetsen maken.

Vrijeschoolonderwijs
Het vrijeschoolonderwijs staat voor een brede ontwikkeling van de leerling. Schoolscores op het gebied van rekenen en taal geven slechts gedeeltelijk zicht op de toegevoegde waarde van het onderwijs. Er is namelijk nog veel meer kennis te meten bij leerlingen. Het vrijeschoolonderwijs zet in op de algehele ontwikkeling van het kind. Zijn de leerlingen nieuwsgierig, leergierig, creatief en onderzoekend? Heeft het kind een open blik? Is er een gezonde leeromgeving? En…gaan ze met plezier naar school? Ook deze vragen spelen mee bij het in beeld brengen van onderwijskwaliteit voor ouders die voor een belangrijke keuze staan.

Onderwijskwaliteit in breder perspectief
De Vereniging van vrijescholen is voorstander van transparantie ten aanzien van de onderwijskwaliteit. Daarbij vindt de Vereniging het van belang dat onderwijskwaliteit in een breder perspectief wordt geplaatst. Verschillende toetsen zijn weliswaar belangrijke instrumenten om de kwaliteit van taal- en rekenonderwijs op scholen te meten. Maar het afzonderlijk publiceren van eindscores wekt de indruk dat ouders uitsluitend aan die scores de kwaliteit van een school zouden kunnen afmeten. Publicatie van eindtoetsresultaten zonder nadere context, kan een verkeerd beeld geven aan ouders die een afweging maken.

Bron: http://www.vrijescholen.nl/nieuws/2013/09/23/vraag-om-breder-perspectief-onderwijskwaliteit.html

zondag 22 september 2013

Sint Maarten




Verborgen lichtjes
Sint Maarten staat niet op zichzelf. Het donker jaargetijde wordt ingeluid door Michael, om via Martinus en Sint Nicolaas uiteindelijk tot het kerstlicht te komen.
Hoe het u vergaat weet ik niet, maar ik word elk jaar weer verrast door het Michaëlsfeest. Nog nazinderend van de zomer lukt het me nog net om de voorbereidingen te treffen. Het is alsof je met een schok wakker wordt; ongeveer het gevoel dat je hebt als je na het aflopen van de wekker nog even blijft liggen en dan ineens ziet dat het kwart voor acht is in plaats van kwart voor zeven. Je bent nog net op tijd op je werk, maar vraag niet hoe. Soms nog tijdens de dag zelf, maar anders in ieder geval in de dagen erna hoor je om je heen dezelfde geluiden: de plannen die we voor de zomer hadden, moeten nu maar eens worden uitgevoerd. Voor een Michaëlsfeest op school kunnen spelen en opdrachten die moed en slagvaardigheid oproepen, worden gemaakt en bedacht. Met mikspelletjes, zoals in zijn eenvoudigste vorm de spijker op de kop slaan, boogschieten of het moeilijke speerwerpen, wordt gericht op het gestelde doel. Ook opdrachten en speurtochten waarbij de
richting en de goede weg zelf moeten worden gevonden en waarbij moeilijkheden worden overwonnen, vormen een goed motief voor zo’n feest.
Moeilijkheden de baas worden en zuiverheid van richting en doel te pakken krijgen, is nodig om de draak te bestrijden. Nauw verweven met Michaël is namelijk het beeld van de draak die zieltogend het onderspit zal delven. In veel verhalen is het de jonkvrouw die ten offer valt aan de draak, als een moedeloos, berustend volk de kracht niet bezit om zich tegen deze donkere onheilsmacht te verweren. De kracht om nieuw leven te baren, ontwikkelingskrachten te schenken, droogt dan op, wat tot uitdrukking komt in de opgedroogde bron of de verdorrende appelbomen in deze legendes.

Metamorfose
Van 29 september naar 11 november, het Sint-Maartensfeest, lijkt een hele sprong. Tijdens de uitvoering van al die gerijpte plannen, komt een feest waarin een heel andere stemming ontstaat. Toch is er een relatie te ontdekken. Deze reikt echter verder en wordt zichtbaar door de daaropvolgende feesten Sint-Nicolaas, advent en Kerstmis erbij te betrekken.
We kennen het verhaal van Sint-Maarten: een groep Romeinse soldaten komt voor de poort van de stad Amiens. De soldaten hebben een lange rit achter de rug en verlangen ongetwijfeld naar eten en een bed. Naast de poort zit een man, een bedelaar, half naakt en hongerig. Hoewel de kans klein is dat hij wat krijgt, vraagt hij toch om een aalmoes. Maarten wordt getroffen door de aanblik van deze mens. Hij houdt zijn paard in en trekt zijn zwaard. Hij snijdt zijn mantel doormidden en reikt de helft aan de bedelaar.
Die nacht verschijnt Christus in zijn droom. Hij draagt het afgesneden stuk van de mantel om zijn schouder en spreekt tot de engelen die bij hem zijn: ‘Martinus, de ongedoopte, heeft mij met een kleed omhult.’ Maarten laat zich hierna dopen en stelt zijn leven in dienst van Christus. Zoals Maarten deelde, moeten wij ook delen. Het is de kunst om onze ideeën en plannen met anderen te delen, niet om hen voor onze plannen te winnen, maar om daadwerkelijk te delen. Ook al worden de plannen dan anders dan wij hadden gedacht, of misschien wel juist daarom. De kleinsten doen het ons voor, uiteraard in het gebied waar zij zich thuis voelen: de natuur. Een knol of grote winterpeen wordt uitgehold. Van deze vrucht, tot wasdom gekomen in de donkere aarde, wordt de buitenkant, de huid of schil, bewerkt zodat de uitgesneden zon, maan en sterren transparant oplichten door het licht van het kaarsje dat er binnenin is geplaatst.
Wie ooit zelf als kind met zo’n lichtje langs de deuren van het dorp of de hele stadswijk heeft gelopen, kan zich – naast de pret – het bedelaarsgevoel dat je kreeg zodra er werd aangebeld nog levendig herinneren. Lopen met zo’n lichtje over straat is spannend en feestelijk, maar jezelf als arme tentoonstellen en zingend vragen om een appel of een peer is wel een hele drastische metamorfose van moed en besluitkracht. Toch komt het bij Sint-Maarten daarop aan. Uiterlijke kracht werkt in het sociale leven alleen maar vruchtbaar in samenhang met innerlijke moed. Het liedje heeft in al zijn eenvoud ook een verborgen wijsheid:

Vriend van verre landen
Dat wij hier met lichtjes lopen is geen schande
Hier woont een rijk man
Die ons heel wat geven kan
Geef een appel of een peer
Komen we ‘t hele jaar niet meer

De rijke man kan van zijn oogst schenken aan de kinderen; een appel die met zijn stervormig hart en ronde vorm de verbinding met de hemel representeert of een peer die door zijn zwaar uithangende vorm en overrijpe smaak meer met de aardse krachten is verbonden.
Tegelijkertijd wijst dat nog verborgen lichtje ons op het grote licht dat gaat komen. In de steeds donker wordende tijd van het jaar kan ons dat tot troost zijn.

KindervriendIn de daarop volgende adventstijd beleven we het korter worden van de dagen en de steeds lager staande zon. Het lijkt of de maan aan invloed wint en de zon zich terugtrekt. De eerste adventzondag (dit jaar op 2 december) wordt volgens oud gebruik de eerste kaars van de adventskrans aangestoken. In Nederland lijkt deze eerste week overvleugeld te worden door het feest van Sint-Nicolaas.
Van deze goede bisschop van Myra, een Arabische stad, geeft de geschiedenis weinig of geen feiten. Er wordt zelfs getwijfeld of hij in de vierde of de zesde eeuw leefde. Pas na het jaar 1000 komen de legendes en verhalen over de beschermheilige van zeevaarders, jonkvrouwen en kinderen ook in de streken ten noorden van de Alpen voor. De goedheilig man brengt degenen die in moeilijkheden verkeren tot nieuw leven. Zoals in het verhaal van de kindertjes die bij een slager om onderdak vragen, maar wreed worden weggestuurd. De slagersvrouw is echter belust op het geld dat ze bij zich
zouden hebben en biedt hen toch een slaapplaats aan. Als zij en haar man ‘s nachts ontdekken dat er niets van rijkdom bij de arme wichten is te bespeuren, brengen ze de kinderen om, hakken ze in stukjes om ze vervolgens in een pastei te verwerken. Nicolaas in een droom gewaarschuwd door een engel, gaat naar de markt waar de vleeswaren liggen, slaat een kruis boven hen en brengt ze terug in het leven. Dit is een legende die ver af staat van de wijze waarop we thans het Sinterklaasfeest beleven. Sinterklaas heeft in deze moderne tijd een aantal feestaspecten die zowel eigentijds zijn als hun wortels in het verleden hebben. Overgebleven is in elk geval de kindervriend. Met Sinterklaas verras je de ander. Door het delen, het samen werken en leven, hebben wij elkaar zo goed leren kennen dat er ruimte is gekomen om de ander te verrassen. Eerst met een gedicht waarin we de ander een spiegel voor mogen houden, hem of haar iets van zichzelf mogen laten zien. Goedmoedig, vriendelijk en met humor, maar wel duidelijk, glashelder. Als pleister op de wonde volgt dan een geschenk, met zorg en liefde voor de ander uitgekozen. Het is altijd weer spannend of je het gevoel van gewaardeerd worden kunt oproepen.

EdelsteenMet Sint-Maarten krijgt ieder een geschenk dat hetzelfde is. Met Sint-Nicolaas is het juist de kunst iets persoonlijks voor ieder apart te vinden. Het gebaar is bij Michael doelgericht, bij het Sint-Maartensfeest ontvangend en bij Sint-Nicolaas schenkend. In de weg van het licht door deze drie feesten is waar te nemen dat waar de uiterlijke zon afneemt -en niet alleen in het kinderlied ‘Zie de maan schijnt door de bomen’ – de invloed van de nacht toeneemt en het licht binnen juist aan kracht wint.
Tijdens de adventstijd bereiden wij ons voor op de komst van het Zonnekind. Het is een tijd van bezinning; hoe werken de uitgevoerde plannen, zijn ze in overeenstemming met onze idealen of moeten ze meer doorwarmd, meer doorlicht worden? Uiterlijk wordt die voorbereiding zichtbaar door de kerststal. Op de eerste adventzondag wordt een tafel met behulp van mooie stenen en hout een landschap gemaakt met daarop het stalletje. De weg er naar toe voert langs edelstenen en Jozef en Maria komen met hun ezeltje elke dag een beetje dichterbij.
Op de tweede adventzondag wordt de tafel versierd met bloemen. Het is elk jaar weer een feest om te zien hoe kleurrijk het geheel daar van wordt.
Op de derde adventzondag verschijnen de schapen en de os in de stal; ook de dierenwereld bereidt zich voor. Tenslotte komen op de vierde adventzondag de herders. Als dan ook nog de kerstboom in huis wordt gehaald, versierd met kaarsen, tekens en dertig rode en drie witte rozen, is alles klaar om het Kind te ontvangen.
Bron: (Marcel de Leuw, Jonas nr 5, 02-11-1990)

Nationaal onderwijsakkoord geeft primair onderwijs meer ruimte




donderdag 19 september 2013
Leraren gaan jaarlijks weer meer verdienen. De nullijn voor het onderwijs is van tafel, waardoor de lonen vanaf 2015 meestijgen met de inflatie. Daarnaast krijgen primair en voortgezet onderwijs samen 150 miljoen euro zodat werkgelegenheid in het onderwijs behouden blijft. Dat zijn enkele belangrijke afspraken in het Nationaal Onderwijsakkoord dat de partijen uit de Stichting van het Onderwijs, waaronder de PO-Raad, vandaag officieel sloten met het kabinet.
In het regeerakkoord stelde het kabinet 344 miljoen euro voor primair en voortgezet onderwijs in het vooruitzicht als het onderwijsveld zelf afspraken zou maken over de modernisering van de arbeidsvoorwaarden. De 150 miljoen euro voor werkgelegenheid maakt daar deel van uit. Het gaat niet om extra geld maar geld dat in latere jaren beschikbaar zou komen en nu eerder wordt uitgegeven.
Daardoor blijven drieduizend leerkrachten voor het primair en voortgezet onderwijs behouden. Het akkoord is daarbij een noodzakelijke voorwaarde voor extra investeringen in de professionaliteit van het onderwijspersoneel. Daarnaast is afgesproken dat de administratieve rompslomp voor het hele onderwijs afneemt.

Cao en BAPO
Aan de cao-tafel vullen de werkgevers en werknemers in het onderwijs de modernisering van arbeidsvoorwaarden verder in. Wel is alvast afgesproken dat er een nieuwe seniorenregeling komt in plaats van de huidige BAPO-regeling. Uitgangspunt daarbij is dat onderwijspersoneel vanaf de eerste aanstelling tot aan de pensionering optimaal blijven deelnemen in het onderwijsproces.
Worden de afspraken uit het akkoord voor 1 juni in de nieuwe cao’s opgenomen, dan krijgen primair en voortgezet onderwijs en het volwassenenonderwijs 34 miljoen euro extra.

Meer lucht
Het Nationaal Onderwijsakkoord geeft het primair onderwijs vooral iets meer lucht. Scholen hebben het financieel zwaar omdat hun kosten harder stijgen dan de inkomsten. De verwachting was de afgelopen maanden dat ze daardoor leraren moeten ontslaan ,,De ergste nood is wat dat betreft nu geledigd. Het Nationaal Onderwijsakkoord is een stap in de goede richting’’, zegt Rinda den Besten, voorzitter van de PO-Raad. Ook de dinsdag gepresenteerde Onderwijsbegroting en Miljoenennota dragen daaraan bij. Het kabinet ontziet het primair onderwijs bij de extra bezuinigingen van 6 miljard euro.
Desondanks blijft de PO-Raad ook de komende tijd de financiële situatie in het primair onderwijs in de gaten houden. De PO-Raad zal het akkoord, dat nu nog een onderhandelaarsakkoord heet, de komende weken met haar leden bespreken. Uiterlijk 8 oktober wordt bekend of het akkoord definitief is.
In augustus maakten de partijen al voorlopige afspraken. Nu het akkoord is ondertekend, wordt de inhoud pas bekend gemaakt. Alleen de Algemene Onderwijsbond en AbvaKabo FNV zetten hun handtekening niet onder de afspraken.

Bron: http://www.poraad.nl/content/nationaal-onderwijsakkoord-geeft-primair-onderwijs-meer-ruimte

Sensory-Motor Reading Readiness for School



Not meant as medical advice, these guidelines by Dr. Susan Johnson are intended to help parents and early-childhood educators notice movement integration and development in the young child.
True reading readiness (as opposed to forced reading “readiness”) is a biological phenomenon* and requires that a child has passed a number of benchmarks of sensor-motor integration – which is an aspect of healthy brain development.  Many of these benchmarks have been passed when a child is able to do the following:
  • Pay attention and sit still in a chair for at least 20 minutes
  • Balance on one foot, without her knees touching, and in stillness, with both arms out to her sides – and count backwards without losing her balance
  • Stand on one foot, with arms out in front of him, palms facing up, with both eyes closed for 10 seconds without falling over
  • Reproduce various geometric shapes, numbers, or letters onto a piece of paper with a pencil while someone else traces these shapes, letters or numbers on her back
  • Walk on a balance beam
  • Jump rope
  • Skip
If children can’t do these tasks easily, their vestibular and proprioceptive (sensory-motor) neural systems are not yet well-integrated, and chances are they will have difficulty sitting still, listening, focusing their eyes, focusing their attention, and remembering letters and numbers in the classroom.

Support for sensory-motor integration comes not from flash cards or video games…but from the following activities:

Physical movements such as
• Skipping                                          • Running
• Hopping                                          • Walking and hiking
• Rolling down hills                      • Clapping games
• Playing catch with a ball        • Circle games
• Jumping rope                              • Climbing in nature

…as well as fine motor activities to strengthen important motor pathways, such as

• Cutting with scissors                     • Beading
• Digging in the garden                    • Drawing
• Kneading dough                              • String games
• Pulling weeds                                   • Sewing
• Painting                                               • Finger knitting

By contrast, watching television or playing video or computer games are extremely poor sources of stimulation for sensory-motor development and actually interfere with the healthy integration of the young nervous system by keeping the child’s nervous system in a state of stress.  The “flight or fight” system is activated and maintained.

Children who have difficulties reading and writing often also have
• a poorly developed sense of balance
• difficulty making eye contact
• difficulty tracking or following with their eyes
• trouble distinguishing the right side of their body from the left
• difficulty sitting still in a chair
• difficulty locating their body in space
• poor muscle tone exemplified by a slumped posture
• a tense or fisted pencil grip
• “flat feet” (collapsed arches)
• oversensitivity to touch
• overactive sympathetic nervous system (“flight or fight”), thus have extra sensitivity to the stimulant effects of sugar, chocolate, lack of sleep, changes in routines, watching television, playing computer or video games.

Sometimes these children have difficulties in their peer relationships because they are using their mind and eyes to help their bodies navigate in space, and miss the non-verbal social cues from their playmates.

Dr. Johnson has seen children diagnosed with AD/HD or learning disabilities “miraculously” improve when they are taken out of an “academic” kindergarten or given an extra year in a developmental kindergarten that emphasizes movement, play, and the integration of their sensory-motor systems.

Rudolf Steiners opmerkingen over het vak vertellen



Op de vrijescholen neemt het vak ‘vertellen’, de vertelstof, een belangrijke plaats in.
In zijn pedagogische voordrachten sprak Steiner er herhaaldelijk over.
Hier volgen zijn uitspraken.
Op 21 aug. 1919
En wanneer u een kind veel vertelt waarover het zich verheugt of ook verdriet heeft, dan vormt dat vanuit de onderste mens het astrale lichaam.
Denkt u maar eens over uw eigen belevenissen na, heel precies. Ik denk dat u allemaal het volgende wel eens hebt meegemaakt. U liep over straat en bent van iets geschrokken. Dan bent u niet alleen met uw hoofd en hart
ge­schrokken, maar ook met uw ledematen. U heeft de schrik in de be­nen gehad. Daaruit zult u kunnen afleiden dat de mens zich helemaal overgeeft aan iets dat gevoelens en affecten oproept en niet alleen met hart en hoofd.
Dat is een waarheid die men in opvoeding en onderwijs vooral voor ogen moet houden. Men moet er op toezien dat de gehele mens aangesproken wordt. Denkt u daarom van dit gezichtspunt uit aan het vertellen van legenden en sprookjes. Probeert u een juist gevoel hiervoor te hebben, zodat u vanuit uw eigen stemming sprookjes kunt vertellen, dan zult u zo vertellen dat een kind in het hele lichaam iets voelt klinken van wat verteld wordt. U richt zich dan werkelijk tot het astrale lichaam van het kind. Van het astrale lichaam straalt iets omhoog naar het hoofd, iets wat het kind daar moet voelen. Men moet het gevoel hebben dat men het hele kind aanspreekt en dat pas uit de gevoelens, uit de affecten die men oproept, het begrip moet komen voor wat verteld is. Laat het daarom een ideaal zijn om, wanneer u een kind sprookjes of legenden vertelt of met hem schildert of tekent, niets te verklaren, niet begripsmatig te werken, maar de gehele mens aan te spreken. Dan gaat het kind weg en komt pas achteraf uit zichzelf tot begrip van de dingen. Probeert u dus het ik en het astrale lichaam van onder naar boven op te voeden, zodat hoofd en hart pas op de tweede plaats komen. Probeert u nooit zo te vertellen dat u het hoofd en het verstand aanspreekt, maar zo dat u in het kind een soort stille huivering (binnen bepaalde grenzen) oproept, dat u lust- of onlustgevoelens oproept die de gehele mens aangrijpen en nog naklinken wanneer het kind weer naar huis gaat. En dan komt het pas tot begrip en interesse. Probeert u te werken doordat u geheel en al verbonden bent met de kinderen. Probeert u niet kunstmatig interesse op te wekken door middel van sensaties, maar probeert u, door een innerlijke verbinding met de kinderen te leggen, de interesse uit het eigen wezen van het kind te laten ontstaan.
Dan moeten we in de eerste plaats proberen om in het eerste schooljaar veel eenvoudige gesprekjes met de kinderen te hebben in de klas. We lezen zo min mogelijk voor, maar bereiden ons zo goed voor, dat we alles wat we willen overdragen kunnen vertellen. Dan proberen we de kinderen te laten navertellen wat wij verteld hebben, wat zij gehoord hebben. We gebruiken echter geen leesstof die de fantasie niet stimuleert, maar zo mogelijk leesstof die de fantasie juist sterk stimuleert, vooral sprookjes. Zo veel mogelijk sprookjes. En als we dit vertellen en navertellen lang geoefend hebben, dan proberen we de kinderen ertoe te brengen om kort iets te vertellen van wat ze zelf hebben beleefd. We laten het kind ons bijvoorbeeld iets vertellen waar het zelf graag over vertelt. Bij al dit vertellen, navertellen en vertellen van belevenissen gaan we zonder pietluttig te zijn over van het dialect naar het algemeen beschaafd Nederlands. We doen dat door eenvoudigweg de fouten die het kind maakt— eerst maakt het bijna alleen maar fouten, laten minder – te corrigeren. Door de kinde­ren te laten vertellen en navertellen, maken we de overgang van het spreken in dialect naar het algemeen beschaafd Nederlands. Dat kunnen we zo doen en toch zullen de leerlingen aan het eind van het eerste schooljaar het niveau bereikt hebben dat tegenwoordig vereist is.
‘Het is mij altijd een gruwel geweest als een leraar voor een klas staat, het boek in de hand heeft en uit het boek onderwijs geeft of als hij een schrift heeft, waarin hij genoteerd heeft wat hij vragen wil, en steeds hierin kijken moet. Zeker, het kind denkt niet meteen daaraan met zijn gewone bewustzijn; maar de kinderen zijn pienter in hun onderbewustzijn en men ziet, als men er oog voor heeft, dat zij in zichzelf zeggen: ‘Die weet het helemaal niet wat ik leren moet. Waarom moet ik dat leren, wat hij niet weet?’ Dat is altijd het oordeel in het onderbewustzijn bij kinderen, die uit een boek of schrift door een leraar worden onderwezen.
Men moet op zulke niet meetbare factoren, op zulke details in het onderwijs bijzonder veel acht slaan. Want zodra het onderbewustzijn van het kind merkt, de onderwijzer weet het zelf niet, hij moet eerst in zijn schrift kijken, dan vindt het kind het onnodig om het zelf te leren.
(ook op) 21 aug. 1919
(Na aanwijzingen voor het periodenonderwijs zegt Steiner:)
Na dit eigenlijke onderwijs laten we volgen wat ons bijvoorbeeld in de vorm van vertellen te doen staat. In het eerste schooljaar zullen we voornamelijk sprookjes vertellen. In het tweede schooljaar proberen in verhalende vorm over het leven van de dieren te vertellen. We zullen overgaan van de fabel naar de waarheid, naar hoe de relatie is van de dieren onderling.
‘Nu zou het in het ideale onderwijs zo zijn dat een kind dagelijks beslist niet meer dan anderhalf uur besteedt aan de geconcentreerde lessen, waarvoor de inspanning van het hoofd vereist is. Dan kunnen we nog een vertellen.’
Even later:
‘Nu zult u zich met allerlei dingen moeten bezighouden. Geleidelijk aan zullen we tot een indeling van het werk komen, doordat we er met elkaar over spreken. Maar ik denk dat het goed is wanneer u zich bezighoudt met de vraag wat u in het verteluur, met de kinderen moet doen. De eigenlijke lessen zullen wel voortvloeien uit onze algemene pedagogische gezichtspunten. Maar voor de verteluren moet u onderwerpen hebben die de hele schooltijd door, van het zevende tot het veertiende jaar, aan de kinderen in vrije vorm verteld kunnen worden.’
Daarvoor is nodig dat u in de eerste schooljaren zoals gezegd een zekere schat aan sprookjes ter beschikking heeft. Voor de tijd daarna zou u zich op het vertellen van dierenverhalen in samenhang met fabels moeten voorbereiden. Dan bijbelse geschiedenis als onderdeel van de algemene geschiedenis en los van het andere godsdienstonderwijs. Dan scènes uit de oude geschiedenis, scènes uit de geschiedenis van de middeleeuwen en uit de nieuwere geschiedenis. Vervolgens moet u zich erop voorbereiden om verhalen over de volkeren te vertellen, over hun karakter, wat vooral samenhangt met de natuurlijke omstandigheden waarin zij leven. Dan de onderlinge betrekkingen tussen de volkeren, tussen Indiërs, Chinezen, Amerikanen, wat hun karakteristieken zijn en dergelijke, dat wil zeggen volkenkunde. Dat is een heel bijzondere noodzaak met het oog op de huidige tijd.
Tijdens het spreken schreef Rudolf Steiner het volgende overzicht op het bord:
1     sprookjes
2     dierenverhalen in samenhang met de fabel
3     bijbelse geschiedenis als deel van de algemene geschiedenis (Oude Testament)
4     scènes uit de oude geschiedenis
5     scènes uit de middeleeuwse geschiedenis
6     scènes uit de nieuwere geschiedenis
7     verhalen over volkeren
8     volkenkunde

Mening van andere ouders belangrijker dan Cito-resultaten



16-09-2013 Uit een onderzoek van Centron (Centrum voor Online Onderzoek) blijkt dat ruim driekwart van alle ouders met een kind op de basisschool meer waarde hecht aan de mening van andere ouders, dan aan de resultaten van de Cito-score.
Eerder liet de Vereniging van vrijescholen weten dat de publicatie van Cito-scores een eenzijdig beeld oproept van de kwaliteit van scholen.
De onderzoeksresultaten van Centron bevestigen de opvatting van de Vereniging dat ouders een bredere afweging maken bij hun keuze voor de juiste school. Zo kijken ouders onder meer naar veiligheid van de route naar school, de lesmethodiek en de denominatie.


PERSBERICHT Amsterdam, 15 september 2013

Mening van andere ouders belangrijker dan Cito-resultaten
Ruim drie kwart van alle ouders met een kind op de basisschool vindt de mening van andere ouders belangrijker dan de Cito-score, zo blijkt uit onderzoek van scholenkeuze.nl.
Sinds gisteren zijn de Cito-gemiddeldes van alle basisscholen in Nederland openbaar. Staatssecretaris Sander Dekker van Onderwijs verstrekte de gegevens aan RTL Nieuws. Direct na de openbaarmaking startte scholenkeuze.nl een onderzoek naar het belang hiervan voor ouders. Hieruit blijkt maar liefst 78% van de meer dan duizend ondervraagde ouders veel meer waarde hechten aan de mening van andere ouders dan aan de Cito-resultaten van een school.
Uit het onderzoek blijkt ook dat ouders de manier waarop wordt lesgegeven, de veiligheid van de route naar school en de religieuze achtergrond van de school allemaal belangrijker vinden dan de Cito-resultaten.
‘Ouders hebben recht op alle mogelijke beschikbare informatie en daarom is het goed dat de Cito-gemiddeldes van basisscholen openbaar zijn’, zegt Jeroen Schutz, initiatiefnemer van scholenkeuze.nl. ‘Wij zien echter dat het merendeel van de ouders zich niet door deze scores laat leiden.’
Schutz doet namens Centrum voor Online Onderzoek al sinds 2007 onderzoek naar onderwijs en ontdekte zo dat ouders veel vragen hadden over de schoolkeuze voor hun kind. Daarom ontwikkelde hij de portal scholenkeuze.nl. Op de website zijn naast algemene informatie en Cito-scores ook tevredenheidsscores te zien. Bovendien zijn er recensies over scholen te lezen van andere ouders. Zo krijgen ouders een compleet beeld, waarop ze hun keuze voor een school kunnen bepalen.

Publicatie schoolscores Citotoets geeft eenzijdig beeld kwaliteit scholen
06-09-2013 Staatssecretaris van Onderwijs, Sander Dekker, mag de eindtoetsgegevens van scholen openbaar maken. Dat heeft de rechtbank in Utrecht woensdag 4 september bepaald in een kort geding dat was aangespannen door meer dan honderd schoolbesturen. De Vereniging van vrijescholen (Vereniging) vindt dit een spijtige ontwikkeling.
De Verenging is er voorstander van dat scholen transparant zijn over de kwaliteit van hun onderwijs. Het afzonderlijk publiceren van eindscores wekt echter de indruk dat ouders uitsluitend aan die scores de kwaliteit van een school zouden kunnen afmeten. Publicatie zonder context zet ouders die voor een belangrijke keuze staan eerder op het verkeerde been. Bovendien zijn de huidige ‘ruwe’ gemiddelde eindtoetsgegevens niet vergelijkbaar omdat van school tot school verschilt welke leerlingen de toets maken.

Bijsluiter
Het vrijeschoolonderwijs staat voor een brede ontwikkeling van de leerling. Schoolscores op het gebied van rekenen en taal geven slechts gedeeltelijk zicht op de toegevoegde waarde van het onderwijs. Deze waarschuwing zou de Staatssecretaris ook moeten afgeven, mocht hij alsnog besluiten de eindscores te publiceren.

Waarom antroposofen hun kind niet inenten



*De Vijfde Dag van de EO besteedde in het programma van 4 september aandacht aan het beleid van vrijescholen omtrent het al dan niet inenten tegen mazelen. In de uitzending werd een item vertoond waarin in ouders en een antroposofisch arts naar hun mening werden gevraagd.

De afgelopen periode berichtten enkele media over de terughoudendheid van antroposofen bij het inenten tegen mazelen. Daarbij wordt al snel de link gelegd met de rol van vrijescholen. Rian van Dam, voorzitter van de Vereniging van vrijescholen (Vereniging), heeft eerder laten weten dat het al dan niet inenten tegen de mazelen een private aangelegenheid is, waarbij ouders een persoonlijke afweging maken. De Vereniging van vrijescholen neemt dan ook geen standpunt in.
Wel geeft de Vereniging aan dat besturen van scholen zelf verantwoordelijkheid dragen voor hun beleid op dit onderwerp. Uit overleg tussen de Vereniging en de grotere schoolbesturen blijkt dat vrijescholen dezelfde richtlijnen naleven als andere scholen. Op het moment dat geconstateerd wordt dat een leerling besmet is met het mazelenvirus neemt het bestuur contact op met de plaatselijke GGD. In overleg met de ouders en de GGD worden eventuele maatregelen overwogen.

Waarom antroposofen hun kind niet inenten



Kinderen niet inenten zou het risico op kanker verminderen. Antroposofen hebben zo hun eigen opmerkelijke beweegredenen om hun kinderen niet in te enten. “Vertrouw op het eigen afweersysteem.”
Er klonk alom verbazing en protest toen de mazelenepidemie afgelopen maanden losbarstte en mensen uit reformatorische kringen standvastig voor hun overtuiging bleven staan dat God volgens hen niet toestond om kinderen in te enten. Maar zij zijn niet de enige die fel tegen inenten zijn.
In De Vijfde Dag een portret van antroposofen. Want ook in die groep leven grote bezwaren tegen vaccinaties. Wie zijn zij en waarom enten zij hun kinderen niet in?
Kanker
We spreken onder meer met de antroposofische huisarts Madeleen Winkler die ook voorzitter is van de Nederlandse Vereniging voor Antroposofische Artsen. Bij deze vereniging zijn 150 artsen aangesloten. Als Winkler met ouders praat, legt ze hen de voor- én nadelen uit van inenten. Daarbij betrekt ze een opmerkelijke stelling: niet inenten zou de kans op kanker verkleinen. Dat baseert ze op een wetenschappelijk artikel.
Maar klopt dat ook? We leggen haar verhaal voor aan Jaap van Dissel, directeur infectieziektenbestrijding van het RIVM.
Onnatuurlijk
En we bezoeken het echtpaar Matthias Crum en Eline Wippert. Samen met hun drie (niet-ingeënte) kinderen leven zij op hun biologische dynamische boerderij. “Ik wil niet iets onnatuurlijks in mijn kind gespoten hebben.”
Door op de onderstaande link te klikken kunt u de hele documentaire zien.

Elementare Handlungspädagogik



Het onderstaand artikel is in het Duits geschreven. Mocht dit voor onduidelijkheden zorgen dan kunt u de tekst vertalen op http://translate.google.nl
Eine durchgehende Einbeziehung elementarer Lebenstätigkeiten wie Land- und Gartenbau sowie der Hauswirtschaft ist das Ziel eines neuen pädagogischen Ansatzes auf der Basis der Waldorfpädagogik, den Dr. Peter Guttenhöfer vertritt. Guttenhöfer ist Waldorflehrer im Ruhestand und war Dozent am Seminar für Waldorfpädagogik in Kassel. NNA-Korrespondentin Cornelie Unger-Leistner hatte am Rande der ENASTE-Konferenz in Wien Gelegenheit ihn zum Thema zu befragen. ENASTE ist das Netzwerk der auf akademischer Basis tätigen Einrichtungen der Waldorflehrerbildung in Europa.
WIEN (NNA) – NNA: Herr Dr. Guttenhöfer, warum sind gerade die Tätigkeiten im Landbau, im Garten und in der Hauswirtschaft so wichtig, dass Sie ihre viel stärkere Einbeziehung in die Pädagogik fordern, als dies ja jetzt schon in den Waldorfschulen der Fall ist?
Guttenhöfer: So wie die Kinder unter den Bedingungen der heutigen Zivilisation nach westlichem Muster aufwachsen, kommen sie mit der sinnlich-physischen Umgebung kaum noch in Berührung. Vor 100 Jahren brachte das normale häusliche Alltagsleben des Kinds noch eine Fülle von notwendigen Tätigkeiten mit sich, an denen es seine Kräfte, seine Geschicklichkeit, seine Ausdauer und sein Verantwortungsgefühl erproben konnte. Es ist heute schon fast ein „Ideal“ des Lebens und damit auch der Erziehung, diese Herausforderungen möglichst zu vermeiden.
NNA: Wie wirken sich diese Lebensbedingungen denn genau auf die Kinder aus?
Guttenhöfer: Die aus meiner Sicht zunehmend defizitären Lebensumstände der Kinder in den ersten Jahren führen dazu, dass die Einwurzelung im leiblich-physischen Dasein nur ansatzweise gelingt. Dadurch kommt es zu Entwicklungsrückständen. Um so schwieriger gestalten sich dann die Entwicklungsprozesse im zweiten Jahrsiebt. Das lässt sich überall beobachten, und die Lehrer klagen ja auch darüber.
NNA: Können Sie das noch näher erklären, wie hängt das zusammen?
Guttenhöfer: Was den Kindern durch dieses „Entrücktsein“ aus den elementaren Lebensprozessen fehlt, ist die Empfindung einer fundamentalen Daseinssicherheit im eigenen Körper. Dies wiederum behindert das Kind dann darin, sich der Welt des Seelischen aufzuschließen und sein eigenes Gefühlsleben in einem sinnvollen Zusammenhang mit dem Schönen und Guten in der Welt zu erleben. Eine Folge ist auch der Autoritätsverlust der Erwachsenen. Der heutige Mensch erlebt sich als weitgehend entfremdet von allen Voraussetzungen des Lebens überhaupt.
NNA: Wie kann man dieser Entwicklung auf der Ebene der Schule entgegenwirken?
Guttenhöfer: Wenn man die Realität in den Klassenzimmern betrachtet, so sieht man vor allem die Intellektualisierung der Kinder und auch eine zunehmende Verfrühung, deren Wirkung eben eine Entfremdung von der Natur und der physischen Wirklichkeit überhaupt ist. Was wir hier beobachten können, ist ein zunehmender Verfall der Gemüts- und Willenskräfte der Kinder. Die Lehrer müssen heute eine Art verfeinerter Gewalt anwenden, um sie überhaupt noch zum Absolvieren ihrer schulischen Pflichten zu bewegen. Man kann schon sagen, dass es hier zu einer Verödung des Seelenlebens kommt und zwar auf beiden Seiten, der des Schülers und auch des Lehrers.
NNA: Diese ganze Entwicklung steht für Sie aber noch in einem größeren, menschheitsgeschichtlichen Zusammenhang. Können Sie ihn kurz erklären, bevor wir zu den Konsequenzen für den Schulalltag kommen?
Guttenhöfer: Wenn man aus dem Klassenzimmer hinaus in die Landschaft blickt, sieht man etwas ganz Ähnliches: Die Landschaften der Erde zeigen dieselbe Verödung wie die menschlichen Seelen, und zwar von der Tierhaltung angefangen hin über die Gestaltung der Gewässer, die Verunreinigung der Meere oder auch der Atmosphäre insgesamt. Im Grunde sind das zwei Seiten ein und desselben Prozesses: die Degeneration der Kindheits- und Jugendkräfte überhaupt, das heißt aber auch der Lebenskräfte der Erde. Wenn die Landschaft von den Bienen verlassen wird, versiegt ihre Lebendigkeit – so wie die Lebenslust in der Schule versiegt, wenn Liebe und Phantasie das Klassenzimmer verlassen.
NNA: Wie sieht nun der Lehrplan aus, mit dem Ihre Initiative hier heilend eingreifen will?
Guttenhöfer: Es würde eine neue Schwerpunktsetzung im Unterricht geben, bäuerliche, gärtnerische, handwerkliche und hauswirtschaftliche Tätigkeiten würden wieder eingegliedert in die allgemeine Bildung. Das könnte auch ein Beitrag dazu sein, die unselige Spaltung zwischen Stadt und Land, Natur und Kultur, dem Gebildeten und dem Arbeiter zu überwinden. Es ist ja schon so, dass niemand mehr in der Landwirtschaft oder im Haushalt arbeiten möchte. Weltweit! Elementare lebens- und kulturschaffende Tätigkeiten und Fähigkeiten des Menschen drohen so ganz zu verschwinden. Diese Vorgänge schädigen den Organismus Erde und werden weiteres unermessliches Leid über die Menschheit bringen, wenn dies alles so weitergeht.
NNA: Ihr Ansatz, den sie als „elementare Handlungspädagogik“ bezeichnen, steht in sehr starkem Widerspruch zu den gegenwärtigen Tendenzen in der Bildungspolitik, ich denke da nur an die PISA-Studien, bei denen es ja überwiegend um intellektuelle Kompetenzen geht und die europaweit ja zu einer Art Messlatte für alle Bildungssysteme geworden sind. Wie wollen Sie Ihre Idee in die Tat umsetzen?
Guttenhöfer: Unsere Bilder von einer neuen „Schule“ beschränken wir zunächst auf die vier Jahre der Grundschulzeit, die Probleme der weiteren Schulstufen können wir gar nicht angehen oder gar den Bildungsauftrag der Hochschulen. Man kann auch Goethe mit heranziehen mit seiner „Pädagogischen Provinz“ – der Ort der Erziehung weitet sich zur Umgebung, die ganze Umgebung wird „Schule“. Der ideale Ort dafür wäre eine landwirtschaftliche Hofgemeinschaft, die nach biologisch-dynamischen Prinzipien arbeitet und zukunftsfähige Wirtschaftsformen praktiziert, die von einer Gemeinschaft getragen sind, im Sinne von CSA (community supported agriculture).
NNA: Mehr als die Hälfte der Menschheit wohnt aber inzwischen in Städten. Wie wollen Sie ihr Ideal dort umsetzen?
Guttenhöfer: Der landwirtschaftliche Hof wäre zwar eine ideale erzieherische Umgebung. Wo weder Land noch Gärten zur Verfügung stehen, könnte man zumindest Handwerk, Künste und Hauswirtschaft aktivieren. Dabei gilt „small is beautiful“, kleine prototypische Schulen dieser Art könnten Keime für ganz neue Erziehungsumgebungen sein, zu deren detaillierter Vorstellung den meisten von uns heute noch die Phantasie fehlt. Wie das genau aussehen kann, werden wir z.B. auf unserer Tagung an der Alanus Hochschule im September diskutieren.
NNA: Herr Dr. Guttenhöfer, vielen Dank für das Gespräch und die spannende Vision.